Over Charley Toorop

ANNIE CAROLINE PONTIFEX (Charley) Toorop

Katwijk 1891 –  Bergen 1955 

Aanvankelijk realistisch en luministisch schilderend, openstaand voor theosofische, antroposofische, symbolistische en mystieke tendensen, ontwikkelde Charley Toorop zich via het kubisme en expressionisme tot een kunstenares met een heel persoonlijke uiting. Rond 1912 werd zij nog tot de luministen gerekend, maar al na de eerste tentoonstelling van de Moderne Kunstkring in 1911 en versterkt door een bezoek aan de Duitse Sonderbund tentoonstelling van 1912, begon zij zich in expressionistische richting te ontplooien en kreeg zij een plaats tussen de modernisten.  

Jan Toorop was de initiatiefnemer tot de Domburgsche Tentoonstellingen (1911-1921) geweest. Charley kwam vrijwel altijd met haar vader mee naar Domburg. Na een strenge muziekopvoeding moet het een verademing voor haar zijn geweest met hem de Domburgse duinen op te zoeken en er met waterverf te experimenteren. Charley trok er steeds vaker alleen op uit, op zoek naar een eigen vorm. Zij heeft, behalve in 1919, aan alle Domburgse schilderijententoonstellingen meegedaan.

Meerderjarig geworden, huwde zij tegen de zin van haar ouders de als intellectuele anarchist bekend staande Henk Fernhout. Binnen enkele jaren werden drie kinderen geboren, Edgar (Eddy), John en Annetje. In 1917, officieel in 1924, gingen Charley en Henk Fernhout uiteen. Het schilderen was voor Charley tot een noodzaak geworden. Zij trok met de kinderen naar Amsterdam, zocht weer meer toenadering tot haar ouders en vond vooral steun bij haar vader. Zoals in Domburg en in Amsterdam, ontmoette zij dankzij hem opnieuw kunstenaars uit allerlei richtingen. In haar werk schudde zij de laatste restjes van een aan estheticisme en katholicisme rijke achtergrond van zich af en ging zij op zoek naar de eenvoud van de bron, naar de oervorm die zij onder meer weerspiegeld vond in het werk van Oskar Kokoschka (1886-1980), Franz Marc (1880-1916) en Paula Modersohn-Becker (1876-1907). 

In 1919 verhuisde Charley naar Schoorl. Daar kwam ze in aanraking met de kring in Bergen rond Henri Le Fauconnier (1881-1945), die ze al uit Domburg kende, en Leo Gestel (1881-1941). De donkere kleuren, zwarte contouren en eenvoudige vormen die een kenmerk waren van de tot deze kring behorende kunstenaars, gingen een tijdlang samen in haar werk.

De periode 1920-1921 bracht Charley voor een groot deel in Parijs door, waar Piet Mondriaan een appartementje voor haar had gevonden. In het Musée Guimet met zijn indrukwekkende koptische portretkunst kwam ze tot een kiem van misschien wel het belangrijkste aspect van haar werk: het confronterende karakter ervan. Egyptisch was het gestrenge in de houding en het schematische van de vorm. ‘De ogen vooral drukken een eigen leven uit, gericht op iets ernstigs en groots, de lichamelijke werkelijkheid te boven gaande’, aldus de kunstcriticus Bram Hammacher in 1952. ‘De vormen zijn krachtig maar ruimtelijk ingetoomd. De achtergronden worden algemeen en vlak.’ Charley’s ruimtebesef werd erdoor veranderd. De indruk van ruimte bereikte zij in het vervolg zowel door de plastiek van de vormen te versterken als door de blik van de ogen. 

Terug in Nederland, trok Charley van Schoorl naar Bergen, waar zij in het begin van haar huwelijk met Fernhout had gewoond en waar haar vader nu een huis met atelier voor haar en haar kinderen had laten bouwen. De Vlerken werd een rustpunt tussen vele reizen door.

Intussen was een tweede plaats op Walcheren veel voor haar gaan betekenen.

Volgens Hammacher was Walcheren voor Charley nog steeds de mooie jeugdherinnering aan Domburg, maar had het vroegere eiland nog niet zelfstandig waarde voor haar werk gekregen: ‘In 1925 begint dan het echte verband te ontstaan met Westkapelle, waar zij in het primitieve herbergje De Valk het machtige en op Walcheren welgevreesde volk van de Westkappelaars leert kennen. Dit is het wat zij nodig heeft. Dat oerleven bij de dijk aan de zee. Er is nergens iets dat beter was voor haar.’

Bij Domburg hoorden de vriendschapsbanden met Mies Elout, de Van Schendels en vele anderen. Die bleven bestaan, ook al gaf Charley er de voorkeur aan haar (werk)vakanties in Westkapelle door te brengen. In de zomer van 1924 – misschien ook nog in de zomer van het daaropvolgende jaar – was ze er met Hendrik Marsman; enkele gedichten van Marsman getuigen er onder meer van.

Na een verblijf in de Borinage in 1922, was Charley steeds meer werkelijkheidsgetrouw gaan schilderen. De krachtige koppen van de Westkappelaars leenden zich uitstekend voor een dergelijke benadering; de expressie kwam vooral in de gelaatstrekken te liggen. Opvallend zijn weer de ogen: zij blijven iets innerlijks zien. 

Charley’s werk uit die en de volgende periode kan men sociaal-realistisch noemen. Zij gaf haar visie op een maatschappelijke gegevenheid weer, of die nu in het boerenleven school, in de grote stad of in een groepsportret van vrienden. In een interview omschreef ze dat eens als een vervorming van de werkelijkheid naar een voor haar wezenlijker werkelijkheid. Daarbij heeft haar kennismaking met de avant-garde film, eind jaren twintig, zeker een rol gespeeld. Dat Charley zowel sociaal voelend als zeer individueel ingesteld was, lijkt men in haar figuurstukken terug te kunnen vinden: het zijn individuen met een eigen belevingswereld, die haar doeken in een groepsverband vullen.

Vanaf 1940 schilderde zij steeds vaker stillevens, bloesem- en bloemstukken. Dat zette zij na de oorlog voort, ook omdat haar gezondheid haar minder toestond naar model te schilderen. Zoals zij elke zomer naar Walcheren wilde en elke winter enige tijd in haar atelier in Bergen wilde werken, zo had ze het verlangen ieder voorjaar de bloesems te schilderen en ieder najaar een boom met vruchten. 

Haar indrukwekkende reeks zelfportretten wordt vaak als een genadeloze zelfbeschouwing omschreven. Het is moeilijk zich aan de indruk te onttrekken dat Charley er troost in vond. Ze zijn in de mate van haar zelfonderzoek van een heroïsche grootheid, die zich in haar portretten weerspiegelt.

Charley Toorop heeft veel in haar leven en werk moeten bevechten. Kind, vrouw, moeder en kunstenares zijn ging haar niet als vanzelfsprekend af; weerstanden heeft zij met een enorm doorzettingsvermogen overwonnen. Haar vele vrienden kenden haar strijd, zoals zij ook haar gastvrijheid, betrokkenheid en medeleven door de jaren heen kenden.

Van 1941 tot 1950 werkte Charley aan het schilderij Drie Generaties. Hier staan vader, dochter en kleinzoon voor de levenscyclus, de band van het bloed; Jan Toorop, Charley Toorop en Eddy Fernhout voor de verbindende kracht van de kunst. Zoals zij een bevriende journalist vertelde, ging het Charley erom het grote talent van haar vader, de diepe eenzelvigheid van haar zoon en haar eigen strijd als kunstenares en moderne vrouw uit te beelden. 

Een brand in haar atelier in 1951 en een steeds toenemende slechte gezondheid leken haar geestkracht niet te ondermijnen. Over haar laatste zelfportret, gemaakt in het jaar van haar dood, zei ze in een interview: ‘Het is winter.’ In het volle besef daarvan bleef zij plannen maken. Het einde kwam op 5 november 1955. 

Francisca van Vloten © 2011

Charley Toorop had een speciale band met Westkapelle, waar ze graag kwam en veel schilderde. Zie hiervoor de pagina  Charley en Westkapelle.

Verdere verwijzingen naar pagina’s in deze website:

De Westkapelse schilderijen
Musea met werk van Charley Toorop
Aanbevolen literatuur