Landingsvaartuig, restant molen De Roos en restant van de
bark “City of Benares”.
Locatie: tuin van Het Polderhuis
Landing Craft traffic (LCT)
De LCT (Landing Craft Tanks) is een typeaanduiding voor een landingsvaartuig dat onder andere tijdens de Tweede Wereldoorlog werd ingezet. Deze LCT’s werden tijdens elke geallieerde landing gebruikt. Ze werden voor de aanval en landing, geladen vanaf grote troepentransportschip of tevens in de haven.
De LCT’s waren bedoeld om tanks, jeeps of vrachtwagens te laden via een troepentransportschip, die samen met de aanvalsvloot voor de vijandelijke kusten lagen. Met behulp van verscheidene scheepskranen werden deze landingsboten te water gelaten en daarna geladen, met tanks , of voerden ze zo mee met de landings- en invasievloot, zoals in Normandië en bij Westkapelle.
De LCT (of LVT (Landing Vessel Tanks) genoemd) was een variatie van het grondmodel van landingsschepen-tanks. Dit zware landingsvaartuig was speciaal gebouwd voor het vervoer en aan land brengen van tanks, hoewel er natuurlijk ook andere voertuigen, voorraden of soldaten mee vervoerd konden worden. Het schip had een 12)koppige bemanning, 2 officieren en 10 matrozen. Ze kon 5 40-tontanks of 10 drietonsvrachtwagens vervoeren. De LCT woog 350 ton en was 57,60 m lang en 9,30 m breed. De snelheid was 10,5 knopen en de bewapening omvatte twee 40-mm Bofors of twee 20-mm Oerlikons. Haar motoren waren twee 500 pk Paxman-diesels met een actieradius van 1.900 mijl.
De LCT had vooraan een neerklapbare klep die na de lossing van het materiaal, direct omhoog kon gehesen worden met kettingen, voor de volgende lading bij de schepen. Achteraan was de hoge besturingstoren waar de matroos)stuurman het gevaarte bestuurde naar het strand. Al de andere bemanningsleden en tanksoldaten zaten weggescholen achter de stalen beschermende verschansing. Van zodra de lading tanks, vrachtwagens of jeeps van boord waren gereden, sloeg de LCT volaan achteruit van het strand weg en keerde onmiddellijk in zee rond, naar de vloot terug. Tijdens de Invasie van Normandië o.a. beschoten de Duitsers zeer fel deze LCT’s, tijdens hun overtocht vanuit zee en vooraleer ze konden landen op het strand. Als ze een LCT fataal konden raken, hadden ze een heleboel materiaal en manschappen vernietigd in één klap.
Na de oorlog werden deze LCT’s in de bevrijdde landen achtergelaten, waarna ze werden omgebouwd tot binnenvaartvrachtschepen. De oorspronkelijke opbouw werd ontmanteld en kreeg een dicht stuurhuis. Het voormalig legertankruim werd aangepast tot laadruim voor vracht. De voorsteven werd dichtgelast en zodoende fungeerde het binnenschip als een soort duwbak. Nu nog varen er zulke voormalige landingsboten als binnenvaart.
Bron: Wikipedia
Molen De Roos
Hoewel de molenaar van de dijkmolen op grond van een kettingbeding in het koopcontract nog lang een vergoeding aan de ambachtsheer betaalde, waren de ambachtsheerlijke rechten met de grondwetsherziening van 1848 afgeschaft. Daardoor kwam in Westkapelle ruimte voor meer molens, wat in 1852 leidde tot de bouw van De Roos aan de zuidkant van het dorp. De opdrachtgever was de kinderloze weduwnaar Lambertus van Sighem (1790)1861), oorspronkelijk smidsbaas en ook burgemeester van Westkapelle. De molen was via een ca. 100 meter lange baan bereikbaar vanaf de Zuidstraat. De molenmaker was de uit Noord Brabant afkomstige J.L.I. Rosier, van wiens naam de molennaam De Roos is afgeleid.
Rondom de molen lag een brede laag grond met een hoogte van ca. 2,50 meter. Vanaf deze verhoging was het kruiwerk te bedienen. De onderste 2,5 meter van de molen vormde zo in feite een ondergrondse kelder, met een overdekte ingang op de begane grond aan de noord)oost kant. Het bedieningsvlak van het kruiwerk op de grondberg was vanaf de toegangsbaan te bereiken via een hellend pad aan zowel de noord als de zuidkant van de grondberg. De wieken van de molen draaiden over het smalle begaanbare deel van de aarden wal en dat was niet bepaald een veilige situatie. De zwakbegaafde, 28-jarige Pieter van Sighem, zoon van bakker Gerrit van Sighem, die regelmatig met graan en om meel naar de molen werd gestuurd, kreeg in 1869 een klap van de molen, waarbij hij het leven liet.
Moleneigenaar Lambertus van Sighem ging niet zelf de molen exploiteren maar dit werd uit)besteed aan Jan Lievense (1826-1859), die in 1849 getrouwd was met Maria Johanna van Sighem (1827) -1897) een dochter van Lambertus’ broer Willem van Sighem, smidsbaas in de ”Grote Smisse”. Jan Lievense overleed in 1859, waarna de weduwe Maria Johanna van Sighem eind 1860 hertrouwde met de dijkwerkerszoon en molenaarsknecht Abraham Theune (1834)1909). Het echtpaar Theune-van Sighem werd eigenaar van de molen toen in 1861Lambertus van Sighem overleed. De jongste zoon van dit molenaarsgezin Abraham Kornelis Theune1870-1944) trouwde in 1896 met de van Oostkapelle afkomstige Elizabeth Abrahamse (1870-1944)en dit jonge paar zal waarschijnlijk kort na het overlijden van Maria Johanna van Sighem in 1897, de molen hebben over genomen.
In 1918 brak tijdens een storm één van de roeden van de wieken van de molen af.
De molenaar was niet bij machte de molen te laten repareren en zette het bedrijf voort met de molen met één roe. In de volksmond werd er op rijm de vraag gesteld: ”Een molenaar met éénen roe, is dat nu weelde of arremoe”.
In het molenaarsgezin Theune werden 5 kinderen geboren waaronder 2 zonen van wie de oudste, Abraham Theune (1898)1959) het molenaarsvak leerde. Deze Abraham, in 1923 gehuwd met Adriana Brasser (1998)1970) nam in 1933 het molenaarsbedrijf over. Hij stapte over van windenergie op motoraandrijving. Aan de noordwestkant van de molen werd in een schuurtje een dieselmotor geïnstalleerd, die via een naar de molen gemaakte riemtunnel het maalwerk in de molen aandreef. Na een aantal jaren werd de dieselmotor vervangen door een elektromotor.
In 1943 sneuvelde bij zwaar weer ook de overgebleven roede, waarna ook het hele kruiwerk verwijderd werd. Alleen de molenromp met de kap bleef over.
Op 3 oktober 1944 zochten bij het begin van het bombardement op Westkapelle 47 mensen beschutting in de kelder onder de De Roos. Ook de oude molenaar Abraham Theune, zijn vrouw Elizabeth Abrahamse en hun dochter Johanna Theune waren daar bij. Het jonge molenaarsgezin van Abraham Theune en zijn vrouw Adriana Brasser was, doordat één van hun kinderen weigerde in de molen voor het bombardement te schuilen, naar een boerderij buiten het dorp uitgeweken. Tijdens het bombardement begaf de molen De Roos het en stortte door dicht in de buurt vallende bommen in elkaar. Slechts 3 van de 47 mensen die hun toevlucht in de molen hadden gezocht, overleefden deze ramp. De ongehuwde 37)jarige Johanna Theune was er één van.
Het zoeken van slachtoffers onder de brokstukken van De Roos; 3-10-1944
De ramp met de molen De Roos van de familie Theune is een van de meest aangrijpende
gebeurtenissen uit de oorlogsgeschiedenis van Westkapelle en daardoor een heel bekend verhaal. Daardoor is, ook al bestaat hij nu niet meer, De Roos een heel bekende molen van Westkapelle geworden.
Bron: Stichting Cultuurbehoud Westkapelle
City of Benares
Op 1 oktober 1911 strandde de Finse driemaster City of Benares in een storm op de dijk bij Westkapelle. Het schip had twintig opvarenden aan boord. Bij deze scheepsramp verdronken negen opvarenden in de kolkende zee. De overige elf konden door de Westkappelse bevolking worden gered. Met gevaar voor eigen leven vormden zij een menselijke keten in de branding en haalden zo de opvarenden van boord.
De scheepsramp was een maand later de aanleiding voor de oprichting van een reddingstation. Reddingboten waren toen nog niet algemeen in gebruik, maar het station werd uitgerust met een wippermortier. Dit is een lijnwerptoestel waarmee een lijn over een schip kan worden geschoten. Via een soort kabelbaan kunnen dan de schipbreukelingen naar de wal worden gehaald. In 1957 werden op deze manier nog negen mensen van de gestrande Achilles gered. Met de komst van snelle reddingsboten en helikopters is het wippertoestel buiten gebruik geraakt.